Dit is een vertaling van een Engelstalige pagina.

De wetenschap moet het auteursrecht terzijde schuiven

Veel aangedragen argumenten waarom softwarevrijheid universeel zou moeten zijn, gelden vaak ook op bepaalde manieren voor andere vormen van expressie. Dit artikel past de principes van softwarevrijheid toe op de literatuur. Over het algemeen staan zulke kwesties loodrecht op softwarevrijheid. We nemen het hier op omdat mensen die geïnteresseerd zijn in Vrije Software vaak ook willen weten of deze principes op andere gebieden kunnen worden toegepast.

Het is een onbetwiste waarheid dat wetenschappelijke literatuur er is om wetenschappelijke kennis te verspreiden en dat wetenschappelijke tijdschriften er zijn om dit te bewerkstelligen. Daaruit volgt dat bepalingen die er eventueel zijn over hoe wetenschappelijke literatuur te gebruiken er zijn om juist dat doel te bereiken.

De bepalingen die we nu hebben, het auteursrecht, werden vastgesteld in de tijd van de drukpers met zijn centrale aanpak van massaal kopiëren. In deze gedrukte omgeving beperkten de bepalingen van het auteursrecht alleen de uitgevers van de artikelen — door te vereisen dat zij toestemming kregen voordat ze een artikel mochten publiceren — en potentiële plegers van plagiaat. Dit hielp tijdschriften met het verspreiden van kennis zonder daarvoor de wetenschappers of de studenten lastig te hoeven vallen, als auteurs of als lezers van de artikelen. Deze regels waren geknipt voor dat systeem.

De moderne technologie voor wetenschappelijk publiceren is het WereldWijde Web. Welke bepalingen zouden nu het beste de verspreiding van wetenschappelijke artikelen en kennis over het web waarborgen? Artikelen zouden moeten worden verspreid in een openbaar formaat wat voor iedereen toegankelijk is. En iedereen zou het recht moeten hebben deze artikelen in een “mirror” onder te brengen, wat betekent de artikelen letterlijk, met bronvermelding overnemen en publiceren op een andere site.

Deze bepalingen zouden van toepassing moeten zijn op toekomstige en bestaande artikelen wanneer deze in elektronische versie uit worden gebracht. Maar het is niet nodig het huidige auteursrechtensysteem te veranderen, want dat gaat tenslotte over papieren publicaties en is hier niet van toepassing.

Helaas lijkt het erop dat niet iedereen het eens is met de onbetwiste waarheid aan het begin van dit artikel. Veel uitgevers lijken te denken dat het doel van wetenschappelijke tijdschriften is om artikelen te publiceren zodat zij abonnementen kunnen verkopen aan wetenschappers en studenten. Dit noemt men ook wel “het verwarren van doel en middelen”.

Hun benadering is om zelfs het lezen van wetenschappelijke artikelen in te perken en alleen diegenen te laten lezen die ervoor betalen. Ze gebruiken hiervoor het auteursrecht, dat ondanks de gebleken ongeschiktheid hiervan in de omgeving van computernetwerken, als excuus om wetenschappers ervan te weerhouden nieuwe bepalingen op te stellen.

In het belang van wetenschappelijke vooruitgang en de toekomst van de mensheid moeten we deze benadering principieel afwijzen — niet alleen het beperkende systeem zelf maar vooral de achterliggende ideeën.

Uitgevers van wetenschappelijke tijdschriften beweren soms dat het faciliteren van online toegang dure servers vereist en ze dus een toegangsheffing moeten vragen. Dit “probleem” is een direct gevolg van hun eigen “oplossing”. Geef iedereen de vrijheid om een “mirror” op te zetten en bibliotheken in de hele wereld zullen dit soort sites opzetten om te voorzien in die behoefte. Deze decentrale oplossing zorgt ervoor dat er minder bandbreedte nodig is op het netwerk en tevens voor een snellere toegang, terwijl tegelijkertijd het artikel wordt beschermd tegen verlies.

Uitgevers beweren ook dat het in stand houden van een redactie ze dwingt toegang te heffen. Laten we even aannemen dat redacteuren betaald moeten worden. De kosten voor het redigeren van een doorsnee artikel liggen tussen de 1 en 3 procent van de totale kosten van een onderzoek. Een dergelijk klein percentage kan nauwelijks een rechtvaardiging zijn om onderzoekresultaten niet te publiceren.

In plaats daarvan zouden de redigeerkosten verhaald kunnen worden op de auteurs, die vervolgens deze kosten verhalen op de financiers van het onderzoek. Deze zullen daar op hun beurt geen bezwaar tegen hebben omdat ze er nu via een omweg toch al voor betalen via de abonnementen van de universiteitsbibliotheken op wetenschappelijke tijdschriften die verwerkt worden in de overheadkosten. Door de kosten bij de schrijvers te leggen vervalt de behoefte de toegang tot onderzoeksresultaten te beperken. De zeldzame auteur die niet verbonden is aan een universiteit of onderzoeksinstituut en die geen financier heeft zouden we vrij moeten stellen van kosten. Deze kunnen we verhalen door de kosten voor auteurs die verbonden zijn aan een instituut wat te verhogen.

Een andere rechtvaardiging om geld te vragen voor online toegang zijn de vermeende kosten om gedrukte tijdschriften om te zetten naar een online versie. Dat werk moet ook gebeuren maar we zouden alternatieve wijzen van bekostiging hiervoor moeten zoeken zonder de toegang te beperken. De hoeveelheid werk en kosten blijven dezelfde. Maar het is tegennatuurlijk om onderzoeksresultaten te digitaliseren wanneer je ze vervolgens niet ter beschikking stelt.

De Amerikaanse grondwet stelt dat het auteursrecht er is “om de vooruitgang van de wetenschap te bevorderen”. Wanneer het auteursrecht de vooruitgang van de wetenschap tegenhoudt dan moet de wetenschap dit auteursrecht terzijde schuiven.


Latere ontwikkelingen

Sommige universiteiten hebben nu richtlijnen gericht tegen de macht van de uitgevers. Zie bijvoorbeeld het MIT Faculty Open Access Policy. Nog krachtiger richtlijnen zijn noodzakelijk want deze staat nog toe dat individuele schrijvers eruit kunnen stappen (ofwel toegeven aan de uitgever).

De Amerikaanse regering heeft tegenwoordig de eis van “public access” ofwel publieke toegang tot gesubsidieerd onderzoek. De onderzoeksresultaten moeten dan op een site worden geplaatst die iedereen kan bekijken. Dit is een goede maar onvoldoende ontwikkeling, het geeft nog niet de vrijheid het artikel te verspreiden.

Merkwaardigerwijs, bevatte het de 2002 Budapest Open Access Initiative (BOAI) het concept “open access” inclusief het verspreidingsrecht. Deze verklaring heb ik getekend, ondanks mijn weerzin tegen het woord “open”, omdat het idee goed was.

Het woord “open” trok echter aan het langste eind: invloedrijke lobbyisten van “open access” lieten het verspreidingsrecht vallen uit hun doelen. Ik steun de uitgangspunten van BOAI, maar nu “open access” iets anders betekent noem ik het voortaan “verspreidbare publicatie” of “free-to-mirror publicatie”.