Dit is een vertaling van een Engelstalige pagina.

Het auteursrecht opnieuw bekeken: voorrang aan de gemeenschap

De juridische wereld is er inmiddels achter dat informatietechnologie een “probleem vormt voor het auteursrecht” maar heeft de oorzaak hiervan nog niet begrepen: een principieel verschil van opvatting tussen uitgevers en lezers. De uitgevers, die hun eigen belang prima kennen, hebben een voorstel gelanceerd via de regering-Clinton die de “problemen” met het auteursrecht zal verhelpen in hun voordeel. Dit voorstel, de “Lehman White Paper” [2] was het belangrijkste discussiestuk van het symposium “Innovation and the Information Environment” op de universiteit van Oregon (november 1995).

John Perry Barlow [3], één van de sprekers vertelde hoe de groep de “Grateful Dead” dit probleem onderkende en het aanpakte. Zij besloten dat er niets mis was met het kopiëren van hun concerten op tape en de verspreiding ervan via internet maar ook vonden ze het handhaven van hun auteursrecht op cd's geen enkel probleem.

Barlow ging verder niet in op de achterliggende reden om deze media apart te behandelen en later ging Gary Glisson [4] hier op in door te stellen dat het idee van Barlow dat het internet nu eenmaal uniek was wat betreft het auteursrecht, onzin zou zijn. Hij beweerde dat we in staat zouden moeten zijn om het auteursrecht op het Internet precies hetzelfde te benaderen als bij andere media. Dit artikel zal daartoe een poging wagen.

Barlow veronderstelde dat ons denkbeeld van eigendom van echte objecten, iets anders zou zijn dan die voor informatie omdat dit begrip te “abstract” zou zijn. Zoals Steven Winter [5] al opmerkte, bestaat abstract eigendom al eeuwenlang. Aandelen in een bedrijf, handelspapieren en zelfs papieren geld zijn min of meer abstract. Barlow en de zijnen, die ervoor pleiten dat informatie vrij zou moeten zijn, zijn niet tegen deze andere vormen van eigendom. Het is duidelijk dat het onderscheid tussen informatie en eigendom hem niet zit in de mate van abstractheid. Wat is het dan wel? Ik stel een eenvoudige en praktische benadering voor.

Het auteursrecht van de Verenigde Staten beschouwt het als een transactie tussen de gemeenschap en de “auteurs” (in de praktijk zijn het meestal de uitgevers die de auteurs hierin vertegenwoordigen). De gemeenschap ruilt een deel van zijn vrijheid in voor meer uitgegeven werken. Tot de komst van het “White Paper” had onze overheid nog nooit voorgesteld om ál onze vrijheden op te geven in ruil voor meer uitgegeven werk. Het auteursrecht gaat over het opgeven van zeer bepaalde rechten, en het behouden van andere. Dit houdt in dat er ook andere overeenkomsten zijn te sluiten tussen de gemeenschap en uitgevers. Dus welke is het gunstigst voor de gemeenschap? Welke vrijheden is de gemeenschap bereidt op te geven en voor hoe lang? Het antwoord hangt van twee dingen af: hoeveel meer zal er worden gepubliceerd met het opgeven van deze vrijheden en in hoeverre profiteert de gemeenschap met het in stand houden hiervan?

Dit voorbeeld toont wel aan hoe fout het is om beslissingen op basis van intellectueel eigendom te nemen alsof het fysiek eigendom betreft. Winter beweerde overtuigend dat het mogelijk is om het probleem via dergelijke overeenkomsten te benaderen [6]. Dit zal ongetwijfeld tot een conclusie leiden maar is het ook de juiste conclusie? Overeenkomsten zijn geen goede basis waarop beslissingen kunnen worden genomen over wat wel en niet te kopen en tegen welke prijs.

We baseren bijvoorbeeld niet een beslissing op het bouwen van een snelweg in New York City op overeenkomsten met een eerder besluit om een snelweg te bouwen in Iowa. Voor iedere beslissing omtrent het bouwen van snelwegen baseren we ons op dezelfde grootheden (kosten, verkeersdrukte, hoeveelheid land); wanneer we ons zouden baseren op overeenkomsten met eerdere beslissingen zou het erop uit draaien dat we iedere snelweg wel zouden bouwen of juist geen een. In plaats daarvan baseren we ons op de voor- en nadelen en de ernst daarvan, die per geval kan verschillen. Zo ook zouden we in het auteursrecht de voor- en nadelen moeten afwegen met betrekking tot de huidige situatie en de moderne media, en niet zoals het in het verleden ging.

Dit laat ook zien waarom de stelling van Laurence Tribe, dat de vrijheid van meningsuiting niet af moet hangen van het type medium[7], niet op gaat voor beslissingen met betrekking tot het auteursrecht. Het auteursrecht is een overeenkomst met de gemeenschap, geen natuurlijk recht. Het auteursrecht gaat over welke overeenkomst het gunstigst is voor de gemeenschap, niet over vermeende rechten van uitgevers of lezers.

Het auteursrecht werd uitgevonden met de komst van de drukpers. In dat tijdperk was het voor een lezer onmogelijk om een boek te kopiëren. Daarvoor had je een drukpers nodig en doorsnee lezers hadden die niet. Sterker nog, het op deze manier kopiëren was belachelijk duur en alleen nuttig wanneer je een heleboel kopieën zou maken — wat er in de praktijk op neer kwam dat alleen een uitgever een boek op economische wijze kon kopiëren.

Dus toen de gemeenschap het recht om te kopiëren opgaf aan de uitgevers, ruilden ze een recht in dat ze toch niet konden gebruiken. Iets ruilen wat je toch niet kunt gebruiken voor iets wat nuttig is is altijd een goede ruil. En dus was het auteursrecht een regeling tot ieders tevredenheid in de dagen van de drukpers, juist omdat het lezers niet beperkte in hun normale doen en laten.

Maar het tijdperk van de drukpers loopt ten einde. Het kopieerapparaat en de audio- en videotapes luidden de verandering in; digitale technieken brengen het naar een nieuw tijdperk. De technieken maken het voor de gemeenschap mogelijk om zelf te kopiëren. En dat doen ze dan ook!

En nu de mogelijkheid om zelf te kopiëren er is zijn mensen veel minder bereid die vrijheid op te geven. Ze willen die vrijheid nu behouden en uitoefenen in plaats van deze in te wisselen. De transactie van het auteursrecht is geen gunstige overeenkomst meer voor de gemeenschap en dus is het tijd deze te herzien — tijd voor de wetgevende macht om het voordeel te onderkennen van een gemeenschap die kopieert en deelt.

Met deze analyse wordt duidelijk dat het verwerpen van het oude auteursrecht niet gebaseerd is op het vermeende unieke karakter van het internet. Het internet is hier van belang doordat het het kopiëren en delen tussen gewone lezers mogelijk maakt. En hoe makkelijker er gedeeld en gekopieerd kan worden, des te nuttiger wordt het, en des te meer wordt het oude auteursrecht een obstakel, een slechte ruil.

Deze analyse maakt ook duidelijk waarom het zinnig was voor de Grateful Dead om het auteursrecht op cd's te handhaven en voor individueel kopiëren los te laten. Het maken van cd's is als de vroegere drukpers; het is niet makkelijk voor normale gebruikers, ook niet voor eigenaars van computers, om een cd te kopiëren. En dus heeft het auteursrecht hier zijn nut voor muziekliefhebbers, net zoals dat met de drukpers het geval was. Om het kopiëren van die muziek op digitale cassettes te verbieden gaat weer te ver en dit moeten we dan ook afwijzen. (opmerking voor 1999: de praktijk waar het cd's betreft is inmiddels veranderd doordat normale computergebruikers nu ook cd's kunnen kopiëren. Cd's moeten we dus zien als een soort tapes. Verklaring van 2007: ondanks de vooruitgang in cd-technologie is het nog steeds zinnig om auteursrecht toe te passen op commerciële verspreiding en tegelijk individuen het recht te geven om kopiën te maken.)

Het wordt nu ook duidelijk waarom de abstractie van  intellectueel eigendom niet werkt. Andere vormen van abstract bezit zijn onder andere aandelen van iets. Het kopiëren van een aandeel is van nature een nul-operatie; de persoon die kopieert profiteert alleen door rijkdom van iemand anders weg te nemen. Het kopiëren van een dollarbiljet in een kleuren kopieermachine is feitelijk hetzelfde als van alle andere dollarbiljetten een stukje afnemen en uit al deze stukjes een nieuwe dollar maken. Uiteraard vinden we dit fout gedrag.

Dit in tegenstelling tot het kopiëren van nuttige, amusante of leerzame informatie ten behoeve van je vrienden, wat van de wereld een gelukkiger en betere plaats maakt; je vrienden hebben er voordeel van en je berokkent niemand schade. Het is een constructieve bezigheid die de sociale cohesie verbetert.

Sommige lezers zullen deze uitspraak wellicht ter discussie stellen omdat ze weten dat uitgevers beweren dat ze van illegaal kopiëren “schade” lijden. Die bewering is onnauwkeurig en gedeeltelijk misleidend. Maar het is vooral een drogreden.

  • De bewering is onnauwkeurig omdat dit veronderstelt dat de betreffende vriend anders een kopie van de uitgever zou hebben gekocht. Dat kan in sommige gevallen kloppen maar meestal is dat niet zo; en wanneer het niet zo is, is er ook geen sprake van schade.
  • De misleiding zit hem in het woord “schade”, die suggereert dat er iets van iemand af wordt genomen. Wanneer bijvoorbeeld de voorraad boeken van een winkel in de brand vliegt of het geld in de kassa wordt versnipperd dan spreken we meestal van “schade”. En we zijn het erover eens dat het fout is om dit andere mensen aan te doen.

    Maar wanneer je vriend geen kopie meer hoeft aan te schaffen betekent dit niet dat de boekwinkel en de uitgever iets verliezen wat ze hadden. Een betere omschrijving zou zijn dat de uitgever en winkel wellicht minder inkomen krijgen dan mogelijk was. Maar dit gebeurt ook wanneer die vriend besluit om bridge te gaan spelen in plaats van een boek te lezen. In een vrije markteconomie kan geen enkel bedrijf van onrecht spreken, alleen omdat een potentiële klant geen zaken met hem besluit te doen.

  • Het is een drogreden omdat het idee van “schade” uitgaat van de aanname dat de uitgever “had moeten worden” betaald. Dat is op zijn beurt gebaseerd op de gedachte dat het auteursrecht er is om individueel kopiëren tegen te gaan. Maar daar gaat het nu net om: wat zou het auteursrecht af moeten dekken? Wanneer de gemeenschap beslist dat het kopieën kan delen, dan heeft de uitgever geen recht om te verwachten dat iedere gemaakte kopie betaald wordt en kan hij dus geen schade declareren wanneer die er niet is.

    Met andere woorden, de “schade” zit in het auteursrechtensysteem; niet in het kopiëren. Het kopiëren zelf schaadt niemand.

Het meest controversiële onderdeel in het White Paper is de voorziening voor collectieve aansprakelijkheid, waarbij de eigenaar van een computer verplicht is om de gebruikers van die computer actief te controleren en hij strafbaar wordt gesteld wanneer zo'n gebruiker iets doet waar de eigenaar niets mee van doen heeft maar die hij niet actief heeft kunnen tegenhouden. Tim Sloan [8] wees erop dat dit auteursrechtenhouders een speciale status geeft die niemand anders heeft die beweerd te zijn benadeeld door een gebruiker; niemand stelt bijvoorbeeld voor om de eigenaar te straffen wanneer deze niet actief ingrijpt als een gebruiker iemand anders belasterd. Het is normaal voor een overheid om zich tot collectieve aansprakelijkheid te wenden wanneer zo'n groot deel van de gemeenschap het niet eens is met de regels. Hoe meer digitale technieken mensen helpen informatie te delen, des te draconischer zullen de benodigde maatregelen moeten zijn om mensen het auteursrecht door de strot te duwen.

Toen de grondwet van de Verenigde Staten werd opgesteld, werd het idee van een auteursrechten-monopolie voor auteurs voorgesteld—en verworpen [9]. In plaats daarvan hingen de stichters van dit land een ander idee van auteursrecht aan, één die de gemeenschap voorop stelde [10]. Het auteursrecht in de Verenigde Staten is er in het belang van de gebruikers; voordelen voor uitgevers en auteurs worden niet gegeven ten behoeve van hen maar alleen als een aanmoediging om hun gedrag te beïnvloeden. Zoals het hooggerechtshof al bepaalde in de rechtszaak van Fox Film Corp. v. Doyal: “Het enige belang van de Verenigde Staten en het voornaamste doel met het vergeven van het auteursrechten-monopolie, zit in de maatschappelijke voordelen die het werk van auteurs oplevert.” [11]

In de grondwettelijke visie van het auteursrecht, wanneer de gemeenschap ervoor kiest om kopieën te maken in bepaalde gevallen, ook al heeft dit een vermindering van publicaties tot gevolg, dan is die beslissing bindend. Er is geen enkele mogelijke rechtvaardiging om de maatschappij het kopiëren te verbieden.

Al sinds de oprichting van die grondwet hebben uitgevers geprobeerd deze terug te draaien door het verspreiden van verkeerde informatie. Dit doen ze door steeds weer te herhalen dat het auteursrecht een natuurlijk recht van auteurs is (waarbij ze vergeten te vermelden dat die ze bijna altijd overdragen aan uitgevers). Mensen die deze argumenten aanhoren zullen aannemen dat dit zo is of ze moeten wel heel erg doordrongen zijn van het feit dat deze vooronderstelling totaal niet overeenkomt met de grondslagen van ons rechtssysteem.

Deze fout in de redenering is zo wijdverbreid dat mensen die tegen de nieuwe wetsvoorstellen op het gebied van auteursrecht zijn zich wenden tot argumenten die stellen dat zelfs auteurs en uitgevers door deze regels worden benadeeld. Aldus legt James Boyle [12] uit hoe een streng systeem van intellectueel eigendom het uitbrengen van nieuw werk in de weg kan zitten. Jessica Litman [13] heeft het over de beschutting van auteursrechtenregelingen in het verleden die vele nieuwe media gepopulariseerd heeft. Pamela Samuelson [14] waarschuwt verder dat het White Paper wel eens de ontwikkeling van de “derde generatie” informatie-industrie zou kunnen stopzetten door de wereld op te sluiten in het huidige “tweede generatie” economische systeem die alleen geschikt is voor de drukpers.

Dit soort tegenargumenten kunnen zeer effectief zijn, vooral bij een Congres en overheid die overwegend het idee heeft dat “Wat goed is voor de mediabedrijven goed is voor de Verenigde Staten”. Maar dit verhult de foute vooronderstelling waarop dit is gebaseerd met als resultaat dat het op de lange termijn geen effect heeft. Wanneer dit soort argumenten het een keer winnen dan bouw je daar nog geen algemeen begrip mee op waarmee je de volgende discussie zou kunnen winnen. Als we dit soort argumenten te vaak gebruiken lopen we het risico dat uitgevers op een gegeven moment de grondwet zonder protest kunnen veranderen.

Bijvoorbeeld, een recent opiniestuk van de “Digital Future Coalition” een overkoepelende organisatie, somt een hele lijst nadelen op van het White Paper met betrekking tot auteurs, bibliotheken, onderwijs, arme Amerikanen, technologische vooruitgang, economische flexibiliteit en de privacy — allen goede argumenten maar die richten zich op de neveneffecten [15]. Grote afwezige in deze lijst is de belangrijkste reden: dat vele Amerikanen (de meesten, wellicht) door willen gaan met kopiëren. De DFC bekritiseert daarmee niet het werkelijke doel van het White Paper: om uitgevers meer macht te geven en de centrale beslissing om tegen de grondwet in te gaan en uitgevers boven gebruikers te stellen. Het ontbreken van kritiek hierop zou op kunnen worden gevat als instemming.

Je verzetten tegen de druk om uitgevers meer macht te geven hangt af van een algeheel bewustzijn dat de belangen van het lezende en luisterende publiek het belangrijkst zijn; dat het auteursrecht er is voor de gebruikers en niet andersom. Wanneer de gemeenschap bepaalde auteursrechten niet accepteert is dit reden genoeg om ze niet door te voeren. Alleen door het publiek en de wetgevende macht eraan te herinneren dat het doel van het auteursrecht een vrije stroom van informatie is, kunnen we veilig stellen dat de gemeenschap recht wordt gedaan.

Recente voetnoten

  • Intellectueel eigendom:  Dit artikel opende mij de ogen over de vooroordelen en verwarrende aard van de term “intellectueel eigendom”. Tegenwoordig ben ik van mening dat je de uitdrukking nooit moet gebruiken, voor wat dan ook.
  • Systeem van intellectueel eigendom:  Hier maakte ik zelf de modische fout door “intellectueel eigendom” te schrijven terwijl ik “auteursrecht” bedoelde. Dit is net als het schrijven van “Europa” wanneer je eigenlijk “Frankrijk” bedoelt—het geeft verwarring en is eenvoudig te voorkomen.

  1. Gepubliceerd in de Oregon Law Review, lente 1996
  2. Informational Infrastructure Task Force, Intellectual Property and the National Information Infrastructure: Het rapport van de werkgroep over intellectueel eigendom (1995).
  3. John Perry Barlow, opmerkingen aan de Innovation and the Information Environment Conference (nov. 1995). Mr. Barlow is één van de oprichters van de Electronic Frontier Foundation, een organsatie die vrijheid predikt van digitale media, en tevens gewezen liedjesschrijver van de Grateful Dead.
  4. Gary Glisson, opmerkingen aan de Innovation and the Information Environment Conference (nov. 1995); zie ook: Gary Glisson, “A Practitioner's Defense of the NII White Paper”, 75 Or. L. Rev. (1996) (steunt het White Paper). Mr. Glisson is een partner en bestuurslid van de Intellectual Property Group bij Lane Powell Spears Lubersky in Portland, Oregon.
  5. Steven Winter, opmerkingen aan de Innovation and the Information Environment Conference (nov. 1995). Mr. Winter is een professor aan de rechtenfaculteit van de universiteit van Miami.
  6. Winter, supra noot 5.
  7. Zie Laurence H. Tribe, “The Constitution in Cyberspace: Law and Liberty Beyond the Electronic Frontier”, Humanist, sep.–okt. 1991, op 15.
  8. Tim Sloan, opmerkingen aan de Innovation and the Information Environment Conference (nov. 1995). Mr. Sloan is lid van de National Telecommunication and Information Administration.
  9. Zie Jane C. Ginsburg, “A Tale of Two Copyrights: Literary Property in Revolutionary France and America”, uit, Of Authors and Origins: Essays on Copyright Law 131, 137-38 (Brad Sherman & Alain Strowel, eds., 1994) (waarin staat dat de makers van de grondwet hetzij de bedoeling hadden “de belangen van de auteurs ondergeschikt te maken aan die van het maatschappelijk belang”, of om “het eigen- en publieke belang gelijk te behandelen”)
  10. Amerikaanse grondwet, art. I, p. 8, cl. 8 (“Het Congres zal de macht hebben…de voortgang in wetenschap en kunst te stimuleren door auteurs en uitvinders een tijdelijk exclusief recht te verlenen op hun werken en uitvindingen.”).
  11. 286 V.S. 123, 127 (1932).
  12. James Boyle, opmerkingen aan de Innovation and the Information Environment Conference (nov. 1995). Mr. Boyle is een professor aan de rechtenfaculteit van de American University in Washington, D.C.
  13. Jessica Litman, opmerkingen aan de Innovation and the Information Environment Conference (nov. 1995). Mw. Litman is een professor aan de rechtenfaculteit van de Wayne State University in Detroit, Michigan.
  14. Pamela Samuelson, “The Copyright Grab”, Wired, jan. 1996. Mw. Samuelson is een professor aan de Cornell Law School.
  15. Digital Future Coalition, “Broad-Based Coalition Expresses Concern Over Intellectual Property Proposals” (Brede coalitie spreekt zijn zorg uit over voorstellen aangaande het intellectueel eigendom), nov. 15, 1995.